Ik: Je hebt een rood en een groen papiertje. Als je alles snapt leg je de groene bovenop, als je iets niet snapt de rode bovenop. Dan kom ik even helpen.
Na tien minuten heeft D. (14 jaar) het rode papiertje bovenop liggen. Ik kom bij zijn tafel staan en kijk hem vragend aan. Leerling D.: Ik heb niets te vragen.
Ik: Hoezo heb je dan het rode papiertje liggen?
D.: U zei dat dit moest als ik iets niet snap, u zei niet dat het alleen moest als ik niet begreep wat ik aan het lezen ben. Er zijn zoveel dingen die ik niet snap, maar waar we mee bezig zijn snap ik wel.