Leerling B. (14 jaar), bij het inleveren van de toets: … “Wanneer heeft u deze toets nagekeken?”
Ik: “Dat weet ik niet, ik kan de toekomst niet voorspellen…”
Leerling B.: “Ik wel.”
Ik: “Wanneer heb ik de toets nagekeken dan?”
Leerling B.: “Morgen.” [laat stilte vallen en vult dan zachtjes aan] “Hoop ik.”