Wiskunde een spelletje?
Midden in de week. Twee keer vijftig minuten achter elkaar wiskunde in een eerste klas. Een uitdaging. Uitdagend. Een kans.
Wiskunde is bij veel docenten, op veel scholen immers opdrachten maken, veel opdrachten maken. Wiskunde leer je door te doen en niet door te leren. Dat soort dingen.
Bij mij in de lessen is niet iedereen met hetzelfde bezig. Binnen een paar onderwerpen kiezen ze zelf waar ze op dat moment aan willen of moeten werken. Eigen tempo. Zo startte ik vandaag ook mijn les:
“Jullie zijn gister ergens mee begonnen. Ga verder waar je mee bezig was, zorg dat je volgende week alles in paragraaf 1, 2 en 3 af hebt. Het eerste deel van dit uur werken we hieraan. Het tweede deel gaan we iets anders doen.”
De klas is stil. Je ziet ze denken.
Dan zegt één leerling wat ze allemaal dachten: “Iets anders? Dit kan ik echt niet hebben, ik moet wel weten wat dat iets dan is.”
Ik geeft grinnikend toe, “oké, dan gaan we een spelletje doen.”
De leerlingen gaan ijverig aan de slag, gisteren waren ze te onrustig en weten dat dit niet nog een keer kan. Heerlijke rust en harde werkers in het lokaal. Voor dat ze het weten is het eerst deel van het uur voorbij en krijgen ze van mij de opdracht om naar de computer te gaan.
Op het computerplein loggen ze in en kijken ze naar mijn bureaublad op de beamer. Een foto van mijn vriend en de hond op het strand. Een prachtige tegenlicht foto, al zeg ik het zelf en daardoor zijn zowel vriend als hond nauwelijks aan het gezicht te herkennen.
“Heeft u een hond?”
“Nee, je moet vragen: heeft meneer G. een hond. Dan weten we of meneer G. en mevrouw Schoonemann een setje zijn.
“Nee, meneer G. heeft geen hond.”
Luid gelach tot gevolg.
Ik demonstreer het spelletje, met het spinnetje naar de juiste coördinaat lopen. Na tien keer wordt de tijd stilgezet en is jouw score bekend. Ze mochten door blijven gaan om een zo snel mogelijke tijd neer te zetten, de snelste tijd zetten ze op de foto en schrijven ze op de ranking die bij het lokaal hangt.
Het spel is ietwat kinderachtig maar dat is bijna niet te merken. Ze gaan enthousiast aan de slag en regelmatig noem ik snelle tijden die ik langs zag komen. Andere roepen hun eigen tijden, tijden die ze allemaal willen verbreken.
Als één leerling een bere goede tijd neerzet ga ik mij er mee bemoeien, live op de beamer ga ik meespelen en verbreek na een paar pogingen de highscore. De dame in kwestie was niet meer gemotiveerd omdat ze toch al de snelste was maar gaat nu aan de slag om de juf te verslaan (tevergeefs helaas).
Razendsnel is de tijd alweer bijna om, leerlingen schrijven trots hun scores op de scorelijst. Een paar leerlingen zitten nog achter de pc. “Ah toe mevrouw, mag ik het nog één keertje proberen?” “Mevrouw, dit is echt verslavend, ik wil doorspelen!.”
De bel gaat. De leerlingen mogen tussen de twee lessen even naar de wc, sommige zitten nog te spelen anderen zitten alweer aan hun tafel opdrachten te maken. Een leerling stuitert bijna letterlijk door het lokaal.
“Mevrouw, ik ben zo druk, zo ontzettend druk.”
“Mogen we anders drie halve rondjes over het schoolplein rennen.”
Niet iets waar ik normaal gesproken ja op zeg, maar omdat de sfeer goed was, ze hard gewerkt hadden en het gewoon goed voelde sta ik het toe. Ze sprinten naar buiten, leerlingen haken onderweg aan en anderen kijken verbijsterd toe. “Wat zijn zij aan het doen?” “Ze wilde een rondje rennen en dat mocht. Ik begrijp het ook niet.”
De meiden komen terug naar het lokaal, met driekwart van de klas in hun kielzog. Hijgend. Ze zijn klaar om de les weer te beginnen. Dan vraagt er eentje: “Waarom waren we eigenlijk over het schoolplein aan het rennen??” Heerlijk toch, gewoon mee met de meute, niet denken maar doen.
“En nu u mevrouw!” Ik kijk verbaasd. “Jaaaaaaa, u moet ook rennen!”
De klas begint al snel een spreekkoor: “Rennen! Rennen! Rennen!” En zo ging het door en zwol het aan.
Ik wil net nee zeggen als meneer G. voor de deur van mijn lokaal staat (al moeilijk genoeg om ze rustig te houden als dat gebeurt omdat volgens de klas wij stiekem een stelletje zijn) en loop ik naar de deur toe. De leerlingen vatten dit op als toestemming en denken dat ik daarheen loop om naar buiten te gaan en te gaan rennen. Ze rennen langs mij heen naar buiten, slepen hun mentor ook mee naar buiten (“gaat u ook mee rennen mevrouw?” “Hoeveel dan?” “1 rondje” “oké”) en beginnen weer te rennen.
Ik volg braaf, begin te rennen, haal er expres een paar in en daag een jongens uit in een sprint. Als eerste ben ik weer bij de deur om naar binnen te gaan. Binnen hijgen ze na en weten nog net aan mij te vragen of ik ook moet hijgen. Proberend mijn ademhaling onder controle te krijgen en te doen alsof er niets aan de hand is ontken ik.
“Weet u, u zou een wedstrijdje moeten doen tegen meneer G., kijken wie er sneller is. Ik denk u, want meneer G. zal meteen uitglijden op die rare nette schoenen altijd van hem.”
“En hij is niet zo sportief!”
Uiteraard stond hij net weer voor de deur en brief ik alles netjes door. Lachend lopen we beide terug naar onze werkplek, gaan leerlingen weer aan het werk. Uit zichzelf. Ik hoor er nog net eentje roepen: “Dit was echt de leukste les ever, dit jaar!”
Na 5 minuten werken vraagt een leerling plotseling, “maar mevrouw, we gingen toch een spelletje doen?” De klas lacht en legt uit dat het spelletje dat op de computer was. Je ziet het kwartje vallen.
Weer een paar minuten later vraagt weer een andere leerling uit het niets: “gingen we vandaag niet een spelletje doen?”. Ik leg uit dat we het spelletje al gespeeld hebben. “Huh, maar een spelletje is toch die quiz met die dieren. Als u spelletje zegt ga ik er van uit dat we dat gaan doen.”
De leukste les ever, ook al deden we geen spelletje…