W. praat tegen een klasgenoot, maar zegt iets met een verkeerd woord.
Docente: Volgens mij klopt het niet wat je zegt.
W. (15 jaar) wijst naar haar hoofd en zegt: Weet u, ik heb gewoon niet zo’n groot woordenboek.
W. praat tegen een klasgenoot, maar zegt iets met een verkeerd woord.
Docente: Volgens mij klopt het niet wat je zegt.
W. (15 jaar) wijst naar haar hoofd en zegt: Weet u, ik heb gewoon niet zo’n groot woordenboek.