Ik doe de administratie en voer in wie aan- en afwezig zijn: “Even kijken, A., B. en C. zijn er niet?”
Leerling J. (13 jaar): “Ja, die zijn ziek. En ik ben er morgen niet!”
Ik kijk op.
Leerling J.: “Ha! Dan is het zaterdag!”
Ik doe de administratie en voer in wie aan- en afwezig zijn: “Even kijken, A., B. en C. zijn er niet?”
Leerling J. (13 jaar): “Ja, die zijn ziek. En ik ben er morgen niet!”
Ik kijk op.
Leerling J.: “Ha! Dan is het zaterdag!”