Met de schaatsmedailles, de hoop op winters weer en de komende “wintersportvakantie” in ons achterhoofd, vertrokken wij met goede moed en twee bussen vol met eersteklassers naar de schaatsbaan van Haarlem. Uiteraard onder de leiding van gymleraar.
Verder bestond de begeleiding uit een aardrijkskunde docente, wiskundedocent (ik), stagiaire en een docent Nederlands met de eer van het dorp hoog te houden omdat iemand uit datzelfde dorp deze dag brons won op de tien kilometer. Het hield de leerling een paar dagen op voorhand al bezig wie er dan mee gingen schaatsen.
Ook op de dag zelf vroegen ze dit weer aan mij maar kreeg ik ditmaal niet eens de kans om antwoord te geven omdat twee collega’s al in koor riepen: “natuurlijk schaatst mevrouw Schoonemann mee”. De schrik sloeg meteen toe omdat ik natuurlijk niet al met blessures of gebroken botten de wintersport in wil gaan.
Als eenmaal alle leerlingen schaatsen hebben ontvangen besluit ik toch ook maar schaatsen en huren en schrik nog een keer omdat er geen ijshockeyschaatsen meer zijn en ik dus voor het eerst (combi)noren aan ga doen.
Tegen de tijd dat ik mijn schaatsen aan heb en mij richting het ijs beweeg zie ik al allerlei leerlingen voorbij schieten en hoor in mijn hoofd een soort ‘zzoooeefff’ geluid die bij die snelheid hoort. Ik zet langzaam mijn schaatsen op het ijs en bleef gelukkig staan.
Gymleraar heeft bedacht om op een plek zo’n 75 meter verderop de leerlingen te verzamelen, ik bied mij gelijk aan om ze daar op te wachten, de andere docenten mogen ze dan van het ijs vegen.
Nu komt het moment dat ik die meters moet gaan afleggen en laat de kant los en begin die kant op te krabbelen. Leerlingen schieten mij voorbij, remmen mooi zijwaarts zoals men mij met skiën ook altijd jaloers maakt en stellen de pijnlijke vraag of ik eigenlijk wel kan schaatsen.
“Natuurlijk kan ik schaatsen, ik doe alleen net alsof ik het niet kan zodat jullie je wat beter voelen”.
Helaas trappen ze daar niet in en hebben ze hun, terechte, conclusie al getrokken. “Ach mevrouw, het maakt niet uit hoor. Ik kan ook niet schaatsen, maar mijn moeder is dan ook geen Nederlander”. Ik doe nog een reddingspoging door te vertellen dat toen ik jong was er bijna nooit ijs lag, maar er was geen redden meer aan.
Even later wordt ik geacht om een lesje schaatsen te geven maar het is iedereen wel duidelijk dat ik de leerlingen weinig kan leren. Mijn groep wordt dus overgenomen en ik ga gewoon rustig het rondje krabbelen, de ene keer geduwd door een leerling, de andere keer samen met een leerling die op mijn schaatsniveau zit. Regelmatig stop ik langs de kant om dan maar iets te doen wat ik wel (goed) kan: foto’s maken, maar dat wil ook niet echt lukken met een lege accu. Het zit mij duidelijk niet mee.
In de tijd dat de meeste leerlingen al meer dan tien rondjes hebben gereden ben in bijna klaar met ronde twee en zie verderop een leerling vallen. Ik hoop nog dat hij opstaat maar dat gebeurt helaas niet en er is niemand anders in de buurt die kan helpen. Ik moet in mijn docentenrol schieten en mijn tegenovergestelde schaatstalent uit mijn hoofd zetten en er gewoon heen racen. Je raadt het misschien al, tegen de tijd dat ik er was, was hij al opgestaan en had zichzelf naar de zitplaatsen gebracht. Dan maar even naast hem zitten en controleren of alles goed gaat met zijn pols.
Als ik even later de schaatsbaan weer op ga, begeef ik mij pas echt op glad ijs.
G.: “Mevrouw, zullen we een wedstrijdje doen?”
L.: “Dat vraag je toch niet, dat is sneu!”
Ik: “Wie noem je hier sneu?”
L.: “U, dat zeg ik toch…”, in de volle overtuiging dat hij iets aardigs zegt en het voor mij opneemt.
Dan besluit ik maar af te druipen en verlaat de wedstrijdbaan om onze vrij schaatsers te controleren en heb eindelijk mijn plek gevonden want hier hebben ze rekjes die je kan gebruiken bij het schaatsen. De leerlingen zien dat ik mij toch wel een beetje kan voortbewegen op de schaats, maar eentje is nog niet helemaal tevreden. “Mevrouw, nu zonder dat rekje, dan houd ik uw hand wel vast”. En zo gebeurde het mij dat ik hand en hand met één van mijn leerlingen schaatste, steeds harder. “En nu laten we ons gewoon op de kussenrand vallen”, maar dat ging mij nog net te ver, draaide mijn schaatsen en maakte een soort van zijwaartse stop want ik stond immers stil. Toch maar weer verder met het rekje, kan ik ook hard schaatsen maar dan zonder een leerlinghand in die van mij anders krijg je straks van die rare verhalen.
Vanaf deze plek roep ik mijn collega’s en laat ik zien hoe goed ik dan wel kan schaatsen. Silverlining? Vanaf die plek konden ze het rekje niet zien en was er eindelijk iemand onder de indruk van mijn schaats kunsten. Enne…. De rest van de week mag ik weer ‘gewoon’ voor de klas. Pfieuw!