“Dat doet mijn puber niet”
Als docent ben ik gewend om pubers aan te spreken op de, bij hun leeftijd behorende, ondoordachte acties, de rotzooi die ze uitvreten, dingen die niet door beugel kunnen en andere gedragsmatige dingen die toe zijn aan verandering (meestal verbetering). Het is hierdoor soms héél moeilijk als ik op straat, in mijn niet-werkende leven, het dagelijks leven bij vergelijkbare acties van pubers die ik niet ken (en nog belangrijker, die mij niet kennen) niet aan te spreken of op te treden. Heel moeilijk, maar ik doe het niet. Je zal maar net “de foute” treffen, wordt mij altijd gezegd.
Het is zo moeilijk voor mij om voor te stellen, “de foute”. Ik kan mij bij geen enkele leerling van mij voorstellen dat hij dan “die foute” is. Natuurlijk hebben ze wel eens een grote mond en vergeten ze soms even respect te hebben voor mij als volwassene, als docent. Maar nóóit, maar dan ook nóóit, gaan ze bij mij zo ver dat het écht óver de grens, mijn grens, de maatschappelijke grens is. Omdat ze me kennen. Omdat ik invloed kan uitoefenen op hun leven op onze school.
Deze week werd ik geconfronteerd met een situatie uit het boekje, als dat boek “het grijze gebied” geheten had. Een leerling van een andere school komt één van onze leerlingen opzoeken, en niet omdat ze vriendjes zijn. Hij is niet blij met mijn leerling, geen idee waarom. Er ontstaat, buiten het schoolterrein, maar binnen ons blikveld, onrust. Ik besluit er samen met een collega naar toe te gaan.
Onze leerling krijgt een duw van de visite en besluit er vandoor te gaan op de fiets. De verstandige beslissing (als je het mij vraagt, vraag een willekeurige puber en je hoort vast iets anders). Op mijn beurt besluit ik het gesprek aan te knopen met de visite, mijn doel was op een vriendelijke manier samen te ontdekken dat dit niet de handigste aanpak was van onenigheid met iemand.
Hij loopt van mij weg en kijkt mij niet aan als ik met hem praat. Ook als hij stopt om zijn fiets op te raken, wil hij mij niet aankijken en zegt, uhm, tja, laten we zeggen niet zo vriendelijke dingen. Het is duidelijk dat hij niet met mij wil praten en toont dat op een manier die over mijn interne grens gaat. Dat voel ik. In mijn buik. Boosheid. Het borrelt.
Hij besluit rondjes om ons heen te gaan fietsen onder het roepen van “ik kan je niet verstaan.”. Zodra zijn docent (van die andere school, geen idee waar hij opeens vandaan getoverd werd), verscheen veranderde het gedrag van onze gast meteen. “Ja, meneer. Is goed, meneer.” En de onrust was zo snel als hij gekomen was, ook weer verdwenen,
In gedachte stel ik mij voor hoe mijn leerlingen op volwassenen zouden reageren als die ze ergens op aanspreken, gewoon op straat, of bij hun chillplek. Ik wil het misschien niet weten. En zal de volgende keer toch geen onbekende pubers aanspreken, gewoon op straat. Dat kan mijn buik niet aan. Ik hou het wel bij mijn werk en neem mijn werk niet mee naar huis, of de straat op.
Ze zeggen wel eens vreemde ogen dwingen, maar misschien werkt dat bij een puberbrein anders? Een levenslesje. Anders dan de anderen, maar toch iets geleerd. Balen joh!