“Wat is ook alweer de verleden tijd van heten? Zij haten?” – leerling H. (12 jaar)
Ga verder met lezen …
“Wat is ook alweer de verleden tijd van heten? Zij haten?” – leerling H. (12 jaar)
Stagiair: “Wie weet nog hoe het moet, jullie hebben het er vrijdag in de les over gehad. … (stilte) Jij, Y.?” Leerling Y. (13 jaar): “Ik weet het niet, ik was er vrijdag niet.” Stagiair: “We hebben het woensdag ook besproken…” Leerling Y.: “Ja maar woensdag, dat is al verleden tijd!”
Leerlingen stellen vragen, ik help ze naar de antwoorden. Leerling A. (14 jaar): “Mevrouw, u weet alles, tien euro als u deze ook weet: ‘wat was was voordat was was was?’” Ik dacht vanuit mijn vak en antwoordde: “kaars”. Leerling A.: “IS!!!”