Ik: “Het is niet goed gegaan gister in de les. Zes leerlingen hebben netjes de opdrachten gemaakt. Drie hebben 18% van de opdrachten gemaakt en de rest heeft in een halve les 0% gemaakt.”
Leerling J. (13 jaar): “Yes. Wij horen bij die zes. Hebben wij nu opscheprecht?”
Ik: “Opscheprecht krijg je nooit in mijn les, maar jullie hebben wél een voorsprong op de rest.”