Docente in voor- en tegenspoed
Regelmatig hebben we het onderling over de voordelen en nadelen van het intensieve gedeelte van ons werk. Lesgeven heeft je volledig aandacht nodig, je maakt honderden beslissingen per les, krijgt enorm veel prikkels binnen en moet vervolgens continu de juiste keuzes maken en alle leerlingen oprecht zien. Dat kost energie, veel energie. Zoveel energie dat er geen ruimte is voor iets anders, ellende waar je mee zat, vergeet je. Tijdens een les, weet je niet eens meer dat het bestond. Dat kan fijn zijn. Soms ook beangstigend als je aan het eind van de dag beseft dat je er de hele dag niet aan hebt gedacht.
De afgelopen week was niet de makkelijkste uit mijn carrière, ik ging er goed mee om, het stond mij niet in de weg. Vandaag had ik gedurende de dag een belangrijk gesprek en daarna zat ik niet lekker in mijn vel. In de knoop, voor even, met mezelf. Lastig, omdat je de “tegenstander” (jezelf) niet terecht kan wijzen zonder zelf alsnog de slag te verliezen. En dan twee minuten later moet je les beginnen.
De mazzel voor mij vandaag was, dat de eerstvolgende twee lesuren gegeven werden door mijn stagiair. Maar ik moet er wel zijn. De stagiair was slecht bij stem en de klas ging hier heel lief mee om door extra stil te zijn. Tegelijkertijd voelde een deel ook mijn gemoedstoestand. Ze zeggen wel eens dat honden dat aanvoelen of “ruiken”, mijn hond kwam altijd zijn kop op mijn schoot leggen als ik verdrietig was, en blijkbaar hebben pubers deze gave ook.
Hoe erg ik ook mijn best deed, ik zat heel hard zo normaal mogelijk te doen achterin het lokaal. Toch kwam leerling L. (13 jaar) na het zestig minuten te hebben aangekeken naar me toe. Ze moest wat aan mij vragen. Zoals altijd leg ik uit dat ik nu niet haar docent ben, maar de stagiair.
“Nee, ik moet het aan u vragen. Is er iets ergs aan de hand, zoals iets met overleden mensen?”
Ik probeer haar gerust te stellen, er is niemand overleden, ze hoeft zich geen zorgen te maken, er is namelijk écht niets ernstigs aan de hand, zeker niet iemand overleden.
“Weet u het zeker?”
Alsof ik niet zeker zou weten als ik verdriet had om een overlijden, moest ik van binnen bijna glimlachen. Ik ga rustig verder waar ik mee bezig was en probeer mij te concentreren op mijn nakijkwerk, wat verdomde lastig is. Want hoe afleidend lesgeven is, zo makkelijk raak je afgeleid tijdens nakijken.
Het is ondertussen tien minuten later. L. staat weer voor me, ze kan het niet loslaten. “Mevrouw, ik moet het weten. Is het uit met uw vriend?”
Ik probeer haar weer gerust te stellen. “Er is niks aan de hand met mij privé. Het is iets zakelijks.” Ik zie haar ogen, lichte schrik en daarom vul ik aan: “Nee, er is niets aan de hand hier op school. Het komt goed, maak je maar geen zorgen.”
L. knikt rustig haar hoofd, wat opmerkelijk is voor de extraverte persoon die zij is, en loopt terug naar plek. Ik kijk en denk ondertussen aan mijn oma. Mijn oma zegt namelijk altijd: “Jeetje Milou, wat al die leerlingen tegen jou dùrven te zeggen, dat durfde wij vroeger echt niet tegen ons docenten!”. En ik kan alleen maar denken: “Jeetje Milou, wát al die leerlingen tegen jou durven te zeggen”. Wat fijn, wie kan dat nou zeggen? Daar kan toch geen beroep tegen op? En met mij – dat komt wel weer goed, zeker met zulke leerlingen (en collega’s)!