Leerling S. (14 jaar): “Ik heb geen zin om de toetsjes te doen. Dus wat kan ik nu doen? Heb alles al gedaan!”
Ik: “Behalve de toetsjes.”
Leerling S.: “Maar daar heb ik geen zin in.”
Ik: “Soms moet je dingen doen op school en in het leven waar je geen zin in hebt.”
Leerling S.: “Ik niet.”