Leerling 1 (14 jaar): “Mevrouwww, dat is toch geen kóélkast?”
Ik: “Nee, dit is een voedingskast.”
Leerling 1: “Zij zegt dat het een koelkast is.”
Ik: “Ik snap die gedachte wel.”
Leerling 2 (14 jaar): “Je weet wel, voeding, eten, kast, koelkast.”
Leerling 1 (14 jaar): “Mevrouwww, dat is toch geen kóélkast?”
Ik: “Nee, dit is een voedingskast.”
Leerling 1: “Zij zegt dat het een koelkast is.”
Ik: “Ik snap die gedachte wel.”
Leerling 2 (14 jaar): “Je weet wel, voeding, eten, kast, koelkast.”